Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En [45]ik zeide: [46]Ik zal ulieden niet [meer] weiden; [47]wat sterft, dat sterve, en wat afgesneden is, dat zij afgesneden, en [48]dat de overgeblevenen de een des anderen vlees verslinden. 45. Te weten, tot die ondankbare Joden; of, gelijk het anderen verstaan, tot het ganse Joodse volk, gelijk Matth.23:37. 46. Dat is, Ik [te weten, Ik] Christus zal geen zorg meer voor ulieden dragen, Ik zal ulieden het Evangelie niet meer prediken, noch laten prediken. Hiermede geeft de Heere te kennen dat Hij de Joden, vanwege hun grote ondankbaarheid, verwerpen en niet meer voor zijn volk houden zou. Zie Deut.31:17. 47. De zin is: als mijne tucht versmaad wordt, zo weest dan onderworpen aan het verderf, aan ellende, zo van buiten als van binnenshuis. Zie breder vs.10, en Jer.15:2, enz; Openb.22:11. 48. Hebr. de vrouw verslinde het vlees harer vriedin, of metgezellin.